Paul Verhoeven en Alex van Warmerdam, de meesters van de Nederlandse cinema, gebruiken humor op het scherpst van de snede. Dat bewijzen hun recentste films: Benedetta en Nr.10. Waar Verhoeven zich vaak bedient van satire en hyperbool is Van Warmerdam de koning van absurdisme en understatement.
Daar lag hij dan: in zijn slaapzak om de toiletpot gekruld waarin een vrachtwagenchauffeur stond te pissen. Gestrand bij een tankstation aan de Deense grens omdat niemand hem en zijn vriend in de nacht een lift wilde geven. En het was zo mooi begonnen, hun jongensachtige liftavontuur begin jaren 1970 richting het walhalla van de toenmalige porno-industrie: als een droom van vrije Deense meisjes die ze het hof zouden maken.
Het had een komische scène kunnen zijn uit een van zijn films, maar deze anekdote is (getuige een Volkskrant-interview uit 2016) gegrepen uit het leven van filmmaker Alex van Warmerdam (1952). Hooggespannen verwachtingen die botsen op een diep teleurstellende werkelijkheid: het is om te huilen zo grappig.
In zijn nieuwste film Nr.10, over Günter (Tom Dewispelaere), een man die ooit als kind in een bos werd gevonden, speelt Van Warmerdam continu met de spanning tussen die twee uitersten, met komisch effect. Hooggeplaatste figuren tonen belangstelling voor het leven van Günter. Die voelt zich daardoor gevleid. Tot hun ware intenties aan het licht komen en hun interesse helemaal niet blijkt uit te gaan naar hem, maar naar zijn dochter.
In Nr.10 (2021) stapelen de werkelijkheden achter de werkelijkheden zich zo op, naarmate we meer en meer aan de weet komen over de personages en de figuren die hen achter de schermen aansturen. Ook de aanstuurders blijken weer te worden aangestuurd, waarbij elke laag weer haar eigen verborgen agenda voert: een komische stapeling van steeds wisselende perspectieven, die tot in het absurde wordt doorgevoerd. Daarnaast steekt van Warmerdam ook nog de draak met genrewetten. Het resultaat is een film die je een genrekomedie over perspectief zou kunnen noemen, maar die zich ook laat omschrijven als een film over het geloof in een zekere werkelijkheid.
Modder, stront
© Georges Biard - Wikimedia Commons
Paul Verhoeven (1938), die andere grootmeester van de hedendaagse Nederlandse cinema, speelt op vergelijkbare wijze met schijnbaar onverenigbare uitersten. Ook hij ondervond als jongeman aan den lijve hoe de avontuurlijke toekomstdroom en de banale werkelijkheid met elkaar verbonden zijn en hoe humor een uitweg biedt aan de spanning tussen beide. In zijn biografie verhaalt hij over hoe King Kong zich tijdens een bioscoopbezoek van het doek leek los te maken om zich op hem te storten als een door God gezonden wraakengel. Verhoeven had net met zijn vriendin besloten dat haar ongeplande zwangerschap zou eindigen in een abortus, een ingreep die eind jaren 1960 nog illegaal was. De zorgen daarover plus de stress over zijn gedroomde toekomst als filmer die hij door stroeve financieringstrajecten in duigen zag vallen, leidden tot kortsluiting in zijn hoofd.
Van de weeromstuit zocht Verhoeven in zijn latere werk houvast in tastbaar realisme dat anderen vaak terzijde schuiven: modder, stront, ingewanden, sperma, bloed. De naakte waarheid, zeg maar, die pijn doet aan je ogen, maar die als aangedikte wanklank ook op de lachspieren werkt.
Verhoeven zoekt houvast in de naakte waarheid: die doet pijn aan je ogen, maar werkt ook op de lachspieren
Benedetta (2021) gaat over een middeleeuwse non die dankzij haar visioenen de leiding krijgt over een Italiaans klooster en vanuit die luxepositie een verboden relatie met een andere vrouw aangaat. In die film laat Verhoeven de tot elkaar aangetrokken meiden samen op een kakdoos plaatsnemen. Alsof dat nog niet aards genoeg is, laat de vrijgevochten nieuwkomer Bartolomea een scheet. “Ah heerlijk!”, roept ze. Waarop de keurig opgevoede, aan de gewijde stilte van het klooster gewende Benedetta haar toebijt: “Ssht! Geen lawaai!” Bartolomea, onverstoorbaar: “Een scheetje. Dat mag toch wel hoop ik?” Dat scheetje in de ingewanden van een klooster, als stout dissonantje in een romantisch geladen scène; het is als dubbel vloeken in de kerk. Verhoeven tart de verwachtingen van zijn publiek door een conventie te ontheiligen met iets ongehoords. Precies de anarchistische humor waar Verhoeven plezier in schept.
Een anarchist in het klooster
Hoewel beiden in hetzelfde spanningsveld opereren, verschilt de manier waarop Verhoeven en Van Warmerdam de lachspieren kietelen nogal. Waar Van Warmerdam de meester van het understatement is, zoekt Verhoeven het in de overdrijving. Waar Van Warmerdam op onderkoelde toon het absurdisme in het alledaagse blootlegt, zijn Verhoevens films vaak satires waarin de hyperbool tot haast metaforische proporties wordt opgeblazen.
Neem de openingsscène van Benedetta, waarin we zien hoe de titelheldin als jong meisje met haar welgestelde familie per koets naar het nonnenklooster in Pescia reist. Onderweg wordt het gezelschap overvallen door een stel gevaarlijk uitziende huurlingen te paard. Wanneer die het meisje haar zilveren ketting afhandig maken, dreigt zij ze met de toorn Gods die zich over hen zal uitstorten als zij haar het kleinood niet onmiddellijk teruggeven. Op dat moment kakt een voorbij vliegend vogeltje precies op het hoofd van een bandiet. Het meisje claimt het onmiddellijk als teken van de here. Net als de kijker zien de overvallers daar de lol van in. Meer uit respect voor haar lef dan uit vrees voor god krijgt ze haar ketting van hen terug.
Een scheetje in een klooster: precies de anarchistische humor waar Verhoeven plezier in schept
De scène herbergt veel van wat later in de film terug zal komen: de spanning tussen het heilige en het aardse, tussen toeval en theater, visionair zijn en durven bluffen. Benedetta is een film die het kloosterleven op de hak neemt door inconsistenties op te blazen en in te dikken tot een bijna stripachtige essentie. Waar de door het geloof ingeblazen grootheidswaanzin van Benedetta in de openingsscène nog als kinderlijke fantasie wordt weggelachen, zijn haar visioenen als volwassene een spelletje truth or dare op leven en dood geworden. Benedetta is een anarchist die de regels van het spel naar haar hand weet te zetten. Verhoeven daagt de kijker uit om dat als metafoor voor de effectiviteit van het kloosterleven op te vatten en daar de humor van in te zien.
Platitude op de verkeerde plek
Van Warmerdam is vaak op zijn grappigst wanneer er ogenschijnlijk niets gebeurt. Of wanneer volwassenen elkaar als kleinzerige, aanstellerige kinderen dwarszitten. Grappig doen is bij hem echter uit den boze. De humor zit hem in het statische van zijn karakters, hun krampachtige inflexibiliteit. Zijn zwartkomische humor is geworteld in het understatement. Maar ook hier roept de indikking een haast stripachtige essentie op.
Van Warmerdam is op zijn grappigst wanneer er ogenschijnlijk niets gebeurt
Een voorbeeld uit Nr.10 is het terugkerende statische shot van vier mensen in een auto, gezien vanaf de motorkap, onderweg naar een theaterrepetitie. Het zijn drie acteurs en een chauffeur. Waar je geanimeerde gesprekjes tussen collega’s onderweg naar de werkvloer verwacht, kijk je naar vier mensen die onbeweeglijk in een wagen zitten, amper een woord wisselend. Hun neutrale koppen en onuitgesproken kleding krijgen zo iets dreigends: ze zitten erbij als een stel criminelen op weg naar een liquidatie. Van Warmerdam speelt met dit aan de Duitse krimi’s ontleende genrecliché van vier zwijgende mensen in een auto. Een uitgebeende platitude op de verkeerde plek: dat werkt op de lachspieren.
De grens van het betamelijke
De onverzettelijkheid van Van Warmerdams personages klinkt ook door wanneer ze het evidente ontkennen. Bijvoorbeeld als Günters vriendin aan de ontbijttafel tegen hem zegt: “Je bent afwezig.” Ze bedoelt het figuurlijk: dat hij in gedachten elders is. Maar omdat Günter het beaamt met een simpel “ja”, benadrukt Van Warmerdam heel subtiel de letterlijke betekenis van haar observatie. En dan wordt het grappig, omdat ze dan beiden beweren dat hij er niet is, terwijl we zien dat hij daar toch echt zit. Dit is nog een relatief onschuldig woordgrapje dat de kijker uitdaagt om zich af te vragen of hij het personage gelooft of toch liever zijn eigen ogen.
In elke film van Warmerdam zit een moment waarop een klap valt die de grens van het betamelijke overschrijdt. Een geweldsuitbarsting zo grof en buitenproportioneel gewelddadig dat het slapstick wordt terwijl Van Warmerdam de lach in één en dezelfde beweging van je gezicht lijkt te willen vegen. In Nr.10 is dat het moment waarop Günter zijn rivaal, collega-acteur Marius (Pierre Bokma) die hem zijn hoofdrol heeft gekost, bij de première vanuit de souffleursbak zomaar met een hamer een spijker in zijn voet ramt. Emblematisch stripgeweld, dat de kijker in verwarring achterlaat: grappig ja, maar ook bijzonder pijnlijk.
Humor maakt zich los van goed en kwaad, schopt de norm omver en schept zo een nieuwe werkelijkheid
Humor die zich zo afspeelt op het scherpst van de snede, is het interessantst. Ze benut de schrik van de overtreding van de goede zeden, de goede smaak, de schop tegen het heilige huisje. Het shockerende moment, de provocatie gaat samen met de bevrijdende lach. Humor maakt zich los van goed en kwaad, schopt de norm omver en schept zo een nieuwe werkelijkheid. Humor is anarchistisch, creatief en ambigu. Het keurige korset wordt afgelegd. De ruimte die aan wangedrag wordt gegeven, werkt bevrijdend. Humor is speels, neemt een loopje met de normale gang van zaken; maakt er een dansje van. Het is een oefening in souplesse, met geestverruimend effect.
De naakte waarheid
Niet toevallig zijn seks en religie met hun beladen status bij zowel Verhoeven als Van Warmerdam misschien wel de dankbaarste onderwerpen van spot. Want religie met haar – op zich al absurde – absolute aanspraak op het in pacht hebben van “de waarheid” en haar strikte hiërarchie en rituelen lijkt in de kern onverenigbaar met de relativerende, creatieve kracht van humor. En seks – tja: is dat behalve het meest passionele en verheven taboe-onderwerp dat ieders interesse wekt ook niet het meest kwetsbare, belachelijke, dierlijke verschijnsel aan de mens?
Seks en religie zijn met hun beladen status de dankbaarste onderwerpen van spot bij Verhoeven én Van Warmerdam
Dat de naakte waarheid op de lachspieren werkt, bewees Verhoeven al in De vierde man (1983), waarin schrijver Gerard Reve (Jeroen Krabbé) zich bezeten door verlangen in een kerk op het Christusbeeld werpt, dat hij voor zijn geliefde Herman (Thom Hoffman) aanziet. Tevergeefs probeert hij het beeld van zijn onverbiddelijke houten lendendoek te ontdoen.
In Benedetta komt Verhoeven met een nieuwe variant op deze scène, als Benedetta – die sinds haar intrede in het klooster de “bruid van Jezus” is – zich in vervoering tot hem wendt in een visioen. Dit keer geeft de lendendoek van de levende Jezus aan het kruis wel mee, maar blijkt hij over het geslachtsloze onderlijf van een paspop te beschikken. Aangezien de liefde van Jezus louter platonisch blijkt, vat Benedetta dat op als toestemming om lichamelijke bevrediging bij Bartolomea te zoeken. Een geweldige grap die precies doet wat humor vermag: het tarten van grenzen. Het is satire op haar scherpst: spot waarvan de kijker in verwarring raakt. Een uitnodiging tot lachen als heimelijk genoegen.
© Guy Ferrandis
Ook in Nr.10 van Van Warmerdam krijgt de kerk ervan langs als een instituut dat handelt in geloofsartikelen. De katholieken willen immers, zoals Günter het verwoordt, “een gezond iemand een ziekte aanpraten om hem een medicijn te kunnen verkopen”. De kuur voor het aangeprate schuldgevoel is Jezus, die door de kerk zelfs interplanetair wordt uitgevent. Het slotbeeld bij Van Warmerdam is een Mariabeeld met het kindje Jezus op de arm, zwevend in de ruimte. Een mooie pendant van de jonge Van Warmerdam, dromend van Deense meisjes, liggend onder een toiletpot. Beide taferelen illustreren hoe betrekkelijk het geloof in een zekere werkelijkheid is zodra de omstandigheden en daarmee het perspectief veranderen. Zo droom je; zo lig je onder een pot. Zo is het Mariabeeld heilig; zo is het een ding dat bij gebrek aan volgelingen zinloos in de ruimte ronddobbert. Ze geven blijk van een relativeringszin, een gevoel voor humor, dat zeldzamer zal worden naarmate er buiten de officiële waarheid minder ruimte aan alternatieve visies wordt gelaten.
Of dat grappig is? En of het überhaupt zo bedoeld is? Volgens Van Warmerdam valt er geen peil te trekken op het gevoel voor humor van het publiek. Soms slaat een grap totaal niet aan. Maar er kan ook te veel worden gelachen. Dat de werkelijkheid vaak gekker uitpakt dan voorzien, ondervond hij vijfenveertig jaar na zijn landing onder een toiletpot opnieuw bij de première van Schneider vs. Bax (2015). Bij een scène waarin een personage zegt een ander te hebben doodgestoken, grinnikte de zaal. Van Warmerdam: “Volkomen krankzinnig”.